Als een pluimpje dwarrelen we naar beneden. Aan onze beide kanten blinkt water, twee turquoise meren die als gepolijste edelstenen in het landschap liggen. Daartussen wacht onze bestemming, Interlaken. Hartje Berner Oberland, waar we ontdekken dat Zwitserland in de winter meer is dan skiën. We zijn ademloos, maar wel met een idiote grijns op ons gezicht. Weg is de gezonde spanning die we daarnet in het busje omhoog voelden. Toen de joviale piloot Patrice vroeg wie voor het eerst zou paragliden en alle handen omhoog gingen. “Dat treft,” antwoordde hij, “ik ook.” Het blijkt een grapje: Patrice heeft er tienduizend vluchten opzitten.
Parapente voelt vertrouwd vanaf het begin. Zodra de wind het doek vult en ons langzaam optilt, lijkt het alsof we zweven. Het is bijna meditatief, dromen met de ogen open. Totdat Patrice het scherm van de ene naar de andere kant wiegt en we snelle bochtjes maken. Héérlijk! Tien minuten lang zijn we los van de wereld. We vliegen boven dennentoppen, scheren langs het panoramisch restaurant van het Metropole, en landen met een huppel op de Höhematte, het centrale park van Interlaken. Onze beide voeten staan opnieuw op de grond, maar ons hoofd zit nog in de wolken. Mogen we nog eens?
Het enige wat we missen tijdens onze vlucht: het uitzicht dat Interlaken beroemd maakte. De naam van het stadje onthult een troef - tussen meren - maar de echte attractie wenkt hogerop. Daar torenen drie kanjers van Alpenpieken: Eiger (3967 meter), Mönch (4107m) en Jungfrau (4158m). Al meer dan anderhalve eeuw komen reizigers zich eraan vergapen. In het begin waren dat keurige dames in hoepelrokken en heren met snorren en monocles. Gore-Tex was nog niet uitgevonden, maar het bleek wel het begin van iets groots: bergtoerisme. Helaas hullen de toppen zich bij ons bezoek in sluiers.
Gelukkig hanteren Duitstalige Zwitsers een eigen wijsheid voor dit soort dagen: unten grau, oben blau. In de vallei mag het nog zo grijs zijn, op de bergtoppen schijnt vaak de zon. En vervolgens bouwden ze tandradbanen, gondels en tunnels tot boven de wolken - infrastructuur die het hooggebergte toegankelijk maakt voor wie niet over de klimgenen van de lokale gevallen held Ueli Steck beschikt. Vanuit Grindelwald brengt een gondel ons steil omhoog, langs de roemruchte Noordwand van de Eiger. Tip: ga links zitten. Ronduit indrukwekkend om die bijna verticale muur van steen en ijs van dichtbij te bewonderen.
De Eiger Express mag dan gloednieuw zijn, de Jungfraubahn is dat niet. Al sinds het begin van de 20e eeuw boort dit staaltje ingenieurskunst en Zwitserse koppigheid zich recht omhoog de berg in. Dwars door een tunnel, uitgehouwen met dynamiet en pikhouwelen door Italiaanse gastarbeiders. De trein knarst verder door het donker en komt tot stilstand bij een panoramaraam dat uitzicht biedt over het Eismeer - een zee van ijs. Bij de bouw beschouwden criticasters de Jungfraubahn als heiligschennis, een aantasting van de bergen. Maar tegelijk is het pure bravoure: techniek, ambitie, een vleugje hybris.
Eindhalte: Jungfraujoch, het zadel tussen de pieken. Op 3454 meter is dit het hoogste treinstation van het continent, ook wel de Top of Europe genoemd. Normaal zouden we naar de Mönchsjochhut hiken, de hoogste bemande berghut van Zwitserland, maar het pad is gesloten wegens lawinegevaar. En dus beperken we ons tot tussen de tanden fluiten vanop het uitkijkplatform. We weten niet of onze adem stokt door de ijle lucht hierboven dan wel door het uitzicht. De lucht kleurt messcherp blauw en de zon schijnt genadeloos fel - oben blau, inderdaad.
Onder ons slingert de Aletschgletsjer richting zuiden, een bevroren rivier, kronkelend en wriemelend als een snelweg van ijs. De grootste van de Alpen - 27 miljard ton ijs, 22 kilometer lang, tot 900 meter dik. Maar bij gletsjers smaakt bewondering altijd een beetje bitter. Negen op tien Alpengletsjers dreigen het einde van de eeuw niet te halen. Ook de Aletsch smelt in sneltempo - als een reep Zwitserse chocolade die te dicht bij de open haard ligt. Sinds 1870 kromp hij al drie kilometer. Tegen 2100 blijft er volgens schattingen nog geen tiende over van wat hier vandaag blinkt.
Twee tandradtreinritten en zo’n 1400 hoogtemeters lager halen we in Kleine Scheidegg onze velogemel af. Dat is een kruising tussen een fiets en een slee - een houten frame met een stuur, een zadel en twee smalle glij-ijzers als onderstel. Zonder pedalen en remmen. Daarvoor gebruiken we onze voeten. De velogemel is een uitvinding van Grindelwald. Een dikke eeuw geleden freesde een dorpsbewoner de eerste in mekaar. Als kind had hij polio, waardoor hij niet goed ter been was maar met de velogemel gleed hij naar de kroeg of zijn koorrepetities. Tegenwoordig organiseert Grindelwald wereldkampioenschappen.
En we snappen waarom! Oké, het ziet er wat knullig uit, een loopfietsje voor de sneeuw. Maar zodra we vaart maken - en onze ogen tranen van de snelheid - worden we teruggekatapulteerd naar de onbezorgde winters van onze kindertijd, toen sleeën nog pure magie was. Soepel sturen we door de bochten, de glijders snijden door het wit als messen door verse slagroom. Af en toe, wanneer het ons te snel gaat, planten we de hielen in de mulle sneeuw. En zo sjezen we naar beneden, onder het wakend oog van de Eiger. Hells Angels van de Alpen, yihaa!
Na inspanning volgt ontspanning. Vanuit Interlaken nemen we de trein naar Brienz. Twintig minuten lang flitsen prentkaarten aan ons voorbij - houten chalets aan het water, met sparren bezaaide hellingen en een meer dat zo straalt dat markeerstiftfabrikanten het geheim ervan willen kraken. In het haventje van Brienz kruipen we in een hot tug, een drijvend, met hout gestookt warmwaterbad dat tussen bergpanorama’s dobbert. Anderhalf uur weken we in het stomende water. Af en toe gooien we een blok hout op het vuur - het knettert tevreden - of wagen we een plons in het ijskoude gletsjerwater. Stress lost op als suiker in een kop thee. Wat een Genuss!
Naar verluidt is de Engstligenalp een plaatje: een plateau boven Adelboden, zo’n 2000 meter hoog. Maar dat krijgen wij niet te zien. We zitten in een sneeuwjacht: het waait hard en de wereld kleurt wit - een allesverslindend wit dat horizon noch richting verraadt. “Ideaal ijsklimweer”, grijnst berggids Mike. Hij geeft ons stijgijzers, ijsbijlen en een stevige helm en toont ons hoe we die moeten gebruiken. IJsklimmen voelt allesbehalve vanzelfsprekend: in plaats van ons omhoog te duwen met onze tenen - zoals bij rots- of muurklimmen - leunen we achterover, op onze hielen, erop vertrouwend dat de voorkant van de stijgijzers zich vastzet in het ijs. Een korte oefensessie op een ijsboulder is een ramp, we glijden keer op keer weg.
Vol twijfels wagen we ons op de ijsval, een blauwgrijze, stijf bevroren muur. We klauwen een voetje in het ijs, voelen het staal grijpen, zoeken met een van de ijsbijlen naar houvast. Een korte, beheerste slag volstaat, zegt Mike. De eerste poging ketst af, maar snel vinden we de juiste techniek. De gierende wind dempt de aanwijzingen van Mike, maar het gaat beter nu, ritmisch bijna. Qua heroïek kan het tellen - we wanen ons gepleisterd tegen de noordwand van de Eiger. Maar bovenal: wat is dit plezierig. Want daar hangen we dan, aan een toren van ijs.
De driftsneeuw houdt aan tijdens de snelcursus lawinetraining Een initiatie - op een dag kan je niet alles leren. Op sneeuwschoenen stappen we door het witte landschap. “Alles begint met het inschatten van de risico’s”, zegt Mike. Op basis van het lawinebulletin bepaalt hij of een ski- of wandeltocht verantwoord is. Risiconiveau 4 of 5? Altijd wegblijven. Bij lagere niveaus hangt het af van de sneeuwsoort en de hellingsgraad van het terrein. Met zijn wandelstokken toont Mike hoe je die hellingsgraad zelf kan berekenen. Daarvoor blazen we het stof van onze kennis van driehoeksmeetkunde.
Komt het tóch tot een lawine, dan zijn de eerste vijftien minuten cruciaal. We gaan aan de slag met onze lawinepieper - zender en ontvanger in één. “Eigenlijk is het kinderspel”, zegt Mike. “Het toestel is zo ontworpen dat zelfs kinderen ermee overweg kunnen.” Het cijfer op het schermpje daalt naarmate we dichterbij komen. Waarna we met een sonde door de sneeuw prikken en met lawinescheppen de sneeuw weggraven. Om te oefenen, gelukkig. Maar wie ‘s winters de bergen intrekt, is maar beter voorbereid. En dat beseffen steeds meer mensen, vertelt Mike. “Vooral toerskiërs en sneeuwschoenwandelaars schrijven zich massaal in voor deze training.”
Wanneer we de volgende ochtend ontwaken, na een verkwikkende nacht in een iglo, blijkt het weer nog altijd niet opgeklaard. Het kan niet altijd oben blau zijn, zelfs niet in de Zwitserse Alpen. Wat een zonde, sakkert de receptionist wanneer we uitchecken. “Het uitzicht is écht de moeite.” We komen terug, beloofd!
Ter plaatse? Met een Swiss Travel Pass reis je niet enkel onbeperkt, je mag ook gratis binnen in meer dan 500 musea. De website van de Zwitserse spoorwegen vat alle info samen.

Wij maken gebruik van marketing, analytische en functionele cookies en vergelijkbare technologieën. Ook derden en sociale netwerken kunnen cookies plaatsen via onze website. Als je op “accepteren” klikt, ga je hiermee akkoord. Je kan voorkeuren ook wijzigen en wij slaan jouw keuze twee jaar op. Direct je keuze wijzigen? Dat kan via de cookie policy button onderaan alle pagina's.